Stad Van De Vreemden est une chanson en Néerlandais
In de stad van de vreemden
Gaan de lampen branden op richels en randen
Met hoog op de toren het kruis van de hoop
Voor de gevluchte sloebers de verdwaalde zoekers
Naar geld liefde en thuis
In de stad van de vreemden
Gaat het oerwoud bonken
Ransen en ronken van lust
En je ziet in de ogen dat de droom is vervlogen
Maar het vuur nog niet is geblust
In de stad van de vreemden vannacht
Gaan de vreemden weer plat voor de stad
Want ze is moeder en hoer
Maakt als loeder haar toer
En dat doet ze zo sappig als wat
Dat doet ze zo hitsig als wat
Dat doet ze zo lekker als wat
In de stad van de vreemden
Gaan de zuipers brullen van de pijn in hun lullen
Niet te smoren in voetbal en bier
En als dan de wijven niet willen
Gaan ze nog harder gillen
En schoppen elkaar verrot als vertier
In de stad van de vreemden
Gaan de sirenes schreeuwen
Maar de goden hebben al eeuwenlang vrij
Die zitten te gokken dure dranken te klokken
En hun enige inzet zijn wij
In de stad van de vreemden vannacht
Gaan de vreemden weer plat voor de stad
Want ze is moeder en hoer
Maakt als loeder haar toer
En dat doet ze zo sappig als wat
Dat doet ze zo hitsig als wat
Dat doet ze zo lekker als wat
In de stad van de vreemden
Gaan de eenzamen dwalen
Langs de straat lopen malen
Door het donker tot geesten gemaakt
En ze volgen de zwalkende kreten
Die door hun hersens vreten
Onwetend zoekgeraakt
En ze voelen zich hoog als een koning
In het heelal als hun woning verlicht
En terwijl ze nog zweven
Uit de grafkuil geheven
Door het geluk opgewreven
Naar de gleuf van het leven
Slaat de val al achter ze dicht
In de stad van de vreemden vannacht
Gaan de vreemden weer plat voor de stad
Want ze is moeder en hoer
Maakt als loeder haar toer
En dat doet ze zo sappig als wat
Dat doet ze zo hitsig als wat
Dat doet ze zo sappig als wat
In de stad van de vreemden vannacht